Geschiedenis

PRO PETRI SEDE

Om de geschiedenis van Pro Petri Sede goed te begrijpen moeten we teruggaan tot in de eerste eeuwen van onze tijdrekening. Het christendom kreeg ondanks menigvuldige vervolgingen steeds meer vaste voet in het gebied rond de Middellandse Zee en het zwaartepunt van het Romeinse Rijk verplaatste zich geleidelijk naar het Oosten. Keizer Diocletianus (284-305) splitste het bestuur van het Rijk door in 293 de tetrarchie in te voeren.

Hierdoor werden 2 augusti aangesteld en 2 caesares die aan hen waren ondergeschikt. Geen enkele van deze 4 machthebbers zetelde in Rome. Keizer Constantijn (306-337) stichtte in 331 aan de Bosporus een nieuwe hoofdstad die naar hem Constantinopel werd genoemd. Het gebeurde nog zelden dat een keizer zich in Rome vertoonde. Door deze ontwikkelingen kreeg de opvolger van Petrus, de bisschop van Rome, steeds meer taken van het wereldlijk bestuur naar zich toegeschoven. Rome en de daarrond liggende gebieden werden als het patrimonium Sancti Petri de facto door de pausen geregeerd. Zij wisten de bewoners te beschermen tegen de invallende barbaren en zorgden voor een ordentelijk bestuur. Wanneer de Longobarden deze gebieden binnenvallen snelt Pepijn de Korte (751-768) in 754 de paus te hulp en schenkt hem na zijn overwinning belangrijke delen van Midden-Italië. Hierdoor verloor het Byzantijnse Rijk definitief zijn aanspraken op deze gebieden.

Langzamerhand werd door de pausen voor de door Pepijn de Korte gedane schenking een echte staatsstructuur uitgebouwd en groeide ook het besef dat de territoriale onafhankelijkheid van de H. Vader noodzakelijk was om zijn geestelijke zending met de nodige vrijheid en naar behoren te kunnen vervullen.

Meer dan 1000 jaar houden de Pauselijke Staten stand, maar in 1798 werden zij ingenomen door de Franse revolutionaire troepen die er de 1e Romeinse republiek uitriepen. Pius VI (1775-1799) werd gevangen genomen en stierf in ballingschap te Valence in Frankrijk. Na een kortstondig herstel, laat Napoleon (1769-1821) in 1809 de pauselijke staten op zijn beurt bezetten en laat hij ze inlijven in het Franse keizerrijk. Pius VII (1800-1823) wordt gevangen gezet eerst te Savona in het Noorden van Italië en daarna te Fontainebleau nabij Parijs.

Na de val van Napoleon organiseerden de Europese mogendheden in 1815 het Congres van Wenen. Bij de hertekening van de kaart van Europa ging men uit van het legitimiteitsprincipe (de vorsten van weleer dienen op hun tronen te worden hersteld) en wilde men een anti-Franse barrière opwerpen.

In Italië werden aldus de Pauselijke Staten hersteld evenals het Koninkrijk Napels-Sicilië. In het noorden ontstond het koninkrijk Piëmont-Sardinië en het Lombardisch-Venetiaans koninkrijk dat onder sterke Oostenrijkse controle kwam te staan. Toscane, Parma en Modena werden zelfstandige hertogdommen.

Het Congres van Wenen heeft echter niet kunnen verhinderen dat in de loop van de 19e eeuw het politiek liberalisme dat ijverde voor de invoering van de moderne vrijheden, een grondwet en een parlementaire monarchie evenals het nationalisme dat staat en volk wou doen samenvallen alsmaar aan belang wonnen. In Italië kreeg het streven naar een eengeworden, onafhankelijk en liberaal land de naam Risorgimento. De golf van liberale en nationale revoluties die zich in 1848 in bijna heel Europa deed voelen, spaarde evenmin de Pauselijke Staten. Kort na zijn aantreden als paus moest de zalige Pius IX (1846-1878) Rome ontvluchten en liet Mazzini (1805-1872) in de eeuwige stad de republiek uitroepen. Pas in 1850 kon de paus naar Rome terugkeren na het ingrijpen van een Frans leger gestuurd door keizer Napoleon III (1808-1873) die toen nog “slechts” president van Frankrijk was.

Vanaf 1850 werd het relatief rustig in Italië. Maar Cavour (1810-1861) die in 1852 eerste minister was geworden in Piemont-Sardinië ijverde onverdroten verder voor de eenmaking van Italië. Zijn eerste doel was Italië zuiveren van de Oostenrijkers. Om dit te bereiken had hij de hulp nodig van de Franse keizer die hij daarom ging steunen tijdens de Krimoorlog. Samen met de Fransen versloegen de Piemontezen de Oostenrijkers in 1859 te Magenta en te Solferino en konden zij Lombardije inlijven. Venetië bleef onder Oostenrijkse controle. Ondertussen braken ten gunste van de Italiaanse eenmaking opstanden uit in de hertogdommen Toscane, Modena en Parma. De hertogen vluchtten en hun grondgebied werd geannexeerd door Piëmont. Ook in de pauselijke provincie Romagna kwam er opstand en op 7 september 1859 werd dit stuk van de Kerkelijke Staten door Piëmont ingelijfd. Deze aanslag op het pauselijk territorium ging in Europa niet onopgemerkt voorbij. De sympathie voor Pius IX was enorm. De katholieke opinie vreesde dat de onafhankelijkheid en de vrijheid van de paus in gevaar kwam. te meer omdat de in wording zijnde Italiaanse staat kerkelijke goederen in beslag nam, strenge maatregelen uitvaardigde tegen kloosterlingen en het kerkelijk leven wou beperken tot de cultus. De Europese katholieken wilden de paus op alle manieren steunen. Zo werd in België op 30 november 1859 de Sint-Pieterspenning opgericht. Op 18 april 1860 werd de Belgische prelaat monseigneur Xavier de Merode (1820-1874) door Pius IX benoemd tot minister van defensie. Hij wist de paus te overtuigen van de noodzaak van een eigen leger en niet uitsluitend te vertrouwen op het Frans garnizoen dat de pauselijke staten beschermde omdat keizer Napoleon III in de zaak van de Italiaanse eenmaking vaak een dubbel spel speelde.

Mgr. de Merode vroeg zijn neef Christophe de Lamoricière (1806-1865) het bevel te voeren over het pauselijke leger. Deze Franse oud-generaal had in Algerië gevochten en er een veldslag gewonnen. Hij was minister van oorlog geweest tijdens de regering van de Franse burgerkoning Louis-Philippe (1773-1850) en stond o.m. in voor de opleiding van de dienstplichtigen van een Kerbyllische volksstam, de Zwaoua. De Lamoricière wilde voor zijn pauselijke soldaten hetzelfde uniform als de Zwaoua. Daarom werden zij al vlug door de mensen zoeaven genoemd. De eersten die zich aanmeldden om dienst te nemen in het pauselijke leger waren Zwitsers, Oostenrijkers en Ieren. Maar in april 1860 werd te Brussel reeds een rekruteringskantoor geopend en gingen er ook Belgen deel uitmaken van het pauselijke leger. Zij stonden bekend als de “tirailleurs franco-belges”. Ondertussen startte de vrijheidsstrijder Garibaldi (1807-1882) zijn beroemde tocht der 1000, een expeditie tegen het koninkrijk Napels-Sicilië.

Op 11 mei ontscheepte hij te Marsala op Sicilië om reeds op 9 september triomfantelijk Napels binnen te trekken. Napoleon III verklaarde zich vervolgens stilzwijgend akkoord met het feit dat het Piemontese leger onder het voorwendsel Garibaldi tegen te houden de Pauselijke staten zou binnenrukken. Het Franse garnizoen dat in Rome gelegerd was zou de stad niet verlaten. De Lamoricière wou met zijn vrijwilligersleger, de Piemontezen verhinderen de Pauselijke Staten te bezetten doch werd op 18 september 1860 te Castelfidardo door de Piemontese generaal Cialdini (1811-1892) verslagen.

Door de nederlaag te Castelfidardo werden twee pauselijke provincies de Marken en Umbrië ingelijfd bij het éénwordende Italië. De Pauselijk Staten waren gereduceerd tot Rome en omgeving het zogenaamde patrimonium Sancti Petri en beschermd door een 25.000 man sterke Franse garnizoen. Het koninkrijk Napels-Sicilië hield op te bestaan en werd een deel van het nieuwe Italië.

In 1861 kreeg het bataljon van de tirailleurs franco-belges officieel de naam van Pauselijke Zoeaven. Tot dan toe had alleen de volksmond hen zo genoemd. Op 12 januari legden reeds 600 vrijwilligers de eed af.

In 1864 werd tussen de Italiaanse koning Victor Emmanuel II (1820-1878) en Napoleon III de Conventie van September afgesloten. Rome zou door de Italianen niet worden aangevallen en Napoleon zou zijn garnizoen geleidelijk uit Rome wegtrekken. Door het feit dat de paus nu niet meer op het Franse verdedigingsleger kon rekenen, werd opnieuw een beroep gedaan op vrijwilligers. Vanuit België trokken in 1866 niet minder dan 1416 jonge mannen naar Rome en ook vanuit Nederland kwam de stroom vrijwilligers op gang, vooral dank zij de nationale organisator pater de Kruijf. De gemeente Oudenbosch, het Brabantse klein Rome, leverde 22 zoeaven. Ondertussen was generaal de Lamoricière overleden en Mgr. de Mérode ontslagen als minister van defensie. Hij werd opgevolgd door de Duitser Herman Kanzler (1822-1888) die zich te Castelfidardo zeer verdienstelijk had gemaakt.

In Rome poogden revolutionairen het pauselijk bestuur te destabiliseren door aanslagen. O.m. vond er een hevige ontploffing plaats in de Serristori kazerne. Omdat de zoeaven op dat ogenblik patrouilles uitvoerden in de stad bleef het aantal slachtoffers beperkt tot 27.

In 1867 trok Garibaldi, met stilzwijgende toelating van de Italiaanse regering, wat nog overbleef van de Pauselijke Staten binnen, maar werd door de zoeaven op 3 november verslagen te Mentana.

De overwinning van het pauselijke leger dreef opnieuw het aantal vrijwilligers dat naar Rome wou afreizen om er dienst te nemen de hoogte in en Napoleon III stuurde opnieuw soldaten naar Rome. Daags na de afkondiging van de pauselijke onfeilbaarheid tijdens het eerste Vaticaanse concilie op 18 juni 1870 brak de Frans-Duitse oorlog los. Nu werden alle Franse soldaten uit Rome teruggetrokken. Voor de Italianen dé gelegenheid om de eeuwige stad aan te vallen. Generaal Cadorna (1815-1897) concentreerde 57.000 soldaten rond Rome. Daartegenover stonden 11.000 pauselijke vrijwilligers.

Op dinsdag 20 september 1870 begon men te 5.15u de heilige stad te beschieten. In de Porta Pia werd een bres geslagen. Pius IX wou verder bloedvergieten vermijden en beval slechts symbolisch weerstand te bieden. Te 9.45u werd ten teken van overgave een witte vlag gehesen op de koepel van de Sint-Pieter.

Op 21 september verzamelden de zoeaven een laatste maal op het Sint-Pietersplein. Pius IX zegende hen ontroerd. Daarna verlieten ze via de Porta Angelica de stad. Daar werden ze opgewacht door Italiaanse soldaten en officieren die hen de militaire eer bewezen. Nadien moesten de zoeaven hun wapens inleveren. Zij werden per spoor naar Civitavecchia gebracht en vandaar per schip naar Genua. Tot aan de Zwitserse grens werden ze begeleid door Italiaanse soldaten. In hun vaderland aangekomen, namen de meesten hun vroegere taak als landbouwer of arbeider terug op. Sommigen weken uit naar de Verenigde Staten, traden in het klooster of werden missionaris. Een aantal dreigde zijn staatsburgerschap te verliezen omdat ze dienst hadden genomen in het leger van een vreemd staatshoofd. In het totaal hadden 11.036 vrijwilligers dienst genomen als Pauselijk zoeaaf. Nederland spande met 3181 zoeaven de kroon gevolgd door Frankrijk dat 2964 zoeaven leverde. Uit België kwamen er 1634 zoeaven, uit Italië 744 en opmerkelijk uit Canada 498. Andere landen leverden slechts enkele tientallen vrijwilligers.

 

Op 6 november 1870 werd een eerste Piusgenootschap “Pro Petri Sede” opgericht door de pastoor-deken Sacré in de kathedraal te Antwerpen, gevolgd door afdelingen in Aalst, Kortrijk, Gent, Brussel, enz., en ook oud zoeaven-bonden in Nederland. We kunnen dan spreken van “oudstrijdersverenigingen” der Pauselijke Zoeaven.

Op 10 maart 1891 schonk Leo XIII (1878-1903) alle nog in leven zijnde zoeaven een bronzen herinneringsmedaille “Bene Merenti”

Op 21 september 1895 – 25 jaar na de val van Rome – vond in het Franse dorpje “La Basse Motte” een bijeenkomst van oud-zoeaven plaats. 

In 1909 kwamen honderden oud-zoeaven bijeen te Oudenbosch in Nederland en in 1910 vierde men te Parijs het gouden jubileum van de oprichting van het zoeavenkorps.

Op 1 oktober 1922 werd te Kortrijk de overkoepelende organisatie Pro Petri Sede in het leven geroepen. Zij richtte zich tot alle Belgische oud-zoeaven, hun afstammelingen en alle pauselijke gedecoreerden.

Onder impuls van Mgr. Cento (1883-1973) pauselijk nuntius in België werd in 1952 het Algemeen Belgisch verbond der afstammelingen van de zoeaven en pauselijk gedecoreerden opgericht. Een jaar later ging de vereniging van start met de publicatie van het driemaandelijkse tijdschrift Pro Petri Sede.

In Nederland werd er slechts in 1969 een nationale afdeling opgericht en in het Groot-Hertogdom Luxemburg pas in 1972. De Belgische, Nederlandse en Luxemburgse verenigingen werken zeer nauw samen en vormen in feite één groot verbond onder de naam Pro Petri Sede. Na het bezoek van paus Joannes Paulus II (1978-2005) aan België, Luxemburg en Nederland in 1985 werd Pro Petri Sede opengesteld voor allen die de paus op een of andere manier willen steunen en hem een goed hart toedragen.

In 1991 werd het tijdschrift van het verbond helemaal vernieuwd en verscheen het onder de naam PPS-Getuigenis-Témoignage.

in 2002 nam het bestuur van Pro Petri Sede contact op met “Nieuwjaarsgiften voor de Paus – Etrennes Pontificales” om de mogelijkheden van samenwerking te onderzoeken daar beide verenigingen in grote mate dezelfde doelstellingen nastreven. Dit leidde tot een bundeling van krachten en een zeer positieve samenwerking.

In 2003 werd Lieven Gorissen hoofdredacteur van het tijdschrift PPS-Getuigenis-Témoignage. Hij bezorgde het een internationale uitstraling door de kwaliteit van artikels en foto’s.

Om de twee jaar organiseert Pro Petri Sede voor zijn leden een bedevaart naar Rome. Steeds worden de bedevaarders door de H. Vader in private audiëntie ontvangen. Bij die gelegenheid wordt telkens een belangrijke som aan de paus overhandigd, die via de Congregatie voor de dienst van de integrale menselijke ontwikkeling wordt besteed aan noodhulp bij natuurrampen of aan integrale humanitaire hulp voor ontwikkelingslanden. 

De pauselijke zoeaven hebben zich ingezet voor een fundamenteel principe: de territoriale onafhankelijkheid van de paus nodig opdat hij in volle vrijheid en naar behoren zijn taak zou kunnen vervullen. Sinds Rome in 1870 was ingenomen en Pius IX zelfs het kleinste stukje grondgebied had verloren, werd de H. Stoel in hoge mate in zijn werking gehinderd en uitgesloten uit vredesconferenties waar zijn aanwezigheid erg nuttig had kunnen zijn. Na Pius IX heeft geen enkele paus zich akkoord verklaard met het verlies van de territoriale onafhankelijkheid. Pas in 1929 kon de Romeinse kwestie worden opgelost en werd Vaticaanstad geboren. Deze stadstaat gaf de paus opnieuw wat zijn zending vereist: territoriale onafhankelijkheid, het principe waarvoor de zoeaven zich hadden ingezet.

De steun die Pro Petri Sede nu aan de paus verleent zou zeker de goedkeuring en de appreciatie wegdragen van allen die in de 19e eeuw naar Rome trokken om de vrijheid en de rechten van de H. Vader te verdedigen.

NIEUWJAARSGIFTEN VOOR DE PAUS

De “Nieuwjaarsgiften voor de paus” zijn gestart na de inlijving van de Pauselijk Staten door de troepen van de Italiaanse koning Victor Emmanuel II (1820-1878). Door het verlies van de Pauselijke staten verloor de Paus en zijn administratie bijna alle inkomsten.
Daarom startten de katholieke journalisten van België in 1870 een steunactie in de katholieke dagbladen ten voordele van Pius IX (1846-1878), gevangene van het Vaticaan. Deze eerste actie kreeg de naam “Etrennes Pontificales” of “Nieuwjaarsgiften voor de Paus”.

Leo XIII (1878-1903) die van 1843 tot 1847 nuntius was in België vroeg de medewerking van de Belgische katholieke journalisten om een vereniging op te richten die de Paus zou bijstaan om de meest arme volkeren te helpen.
In 1897 startte de vereniging van de katholieke journalisten met de steun van de katholieke dagbladen van België een jaarlijkse geldinzameling. Dit gebeurde onder vorm van inschrijvingslijsten die gepubliceerd werden in deze kranten.

Op 27 april 1901 overhandigde een delegatie van de vereniging van katholieke journalisten van België voor de eerste maal de Nieuwjaarsgiften rechtstreeks aan de heilige Vader. De traditie om de Nieuwjaarsgiften te overhandigen tijdens een privé audiëntie is noch door Leo XIII noch door zijn opvolgers ooit onderbroken.

Op 18 april 1905 ontving de heilige Pius X (1903-1914) de delegatie van de Belgische journalisten die hem de opbrengsten van de inzameling overhandigden voor de bouw van een Belgische kerk in Rome. Toen Joannes Paulus II (1978-2005) in 1985 België bezocht, kende de geldinzameling een enorm succes.

Beetje bij beetje echter ging de samenwerking met en de ondersteuning door de katholieke dagbladen teloor waardoor een krachtig communicatiemiddel tenslotte helemaal verviel. Deze evolutie bracht mee dat de raad van bestuur van de “Nieuwjaarsgiften voor de Paus” zich beraadde over de verderzetting van de jaarlijkse acties.

Een kleine groep vrijwilligers van katholieke journalisten en uitgevers die trouw bleven aan de oorspronkelijke oproep van de Paus en aan de objectieven van de vereniging beslisten de werking van de vereniging verder te zetten: geld inzamelen voor de armsten van de derde wereld. Dankzij de grote vrijgevigheid van onze weldoensters en weldoeners die elk jaar zeer trouw aan onze oproep gevolg geven, kon de werking verder gaan.
In 1998 ging het bestuur van de vzw “Nieuwjaarsgiften voor de Paus” voor de laatste keer naar Rome om tijdens een privéaudiëntie de gift van de donors aan paus Joannes-Paulus II te overhandigen.

In 2002 startten besprekingen tussen de vzw Nieuwjaarsgiften voor de Paus en de feitelijke vereniging “Pro Petri Sede” om de mogelijkheden van samenwerking te onderzoeken, daar beide verenigingen in grote mate dezelfde doelstellingen nastreven. Na enkele verkennende gesprekken hebben de besturen van beide verenigingen beslist hun inspanningen te bundelen om aldus gezamenlijk hun doelstellingen te realiseren. Ter gelegenheid van het 150-jarig jubileum van de feitelijke vereniging “Pro Petri Sede” in 2021 (een jaar te laat wegens de Coronaepidemie)  werd een volledige fusie doorgevoerd in die zin dat beide verenigingen nu één enkele vzw vormen, waarin het inzamelen van gelden voor de Paus zowel als de publicatie van het tijdschrift “Ten dienste van de Paus” alsook de activiteiten voor de leden met o.m. de zeer belangrijke tweejaarlijkse bedevaart naar Rome om de giften aan de Paus te overhandigen, werden in onder gebracht.

De giften die aan de Paus worden overhandigd worden overgemaakt aan de Congregatie voor de dienst van de integrale menselijke ontwikkeling die de aanvragen van bisdommen, parochies, scholen e.a. uit de ontwikkelingslanden onderzoekt en voorlegt aan de Paus voor goedkeuring.